't Kan vriezen het kan dooien
Bij het Friesch Dagblad wordt 'Binnenwereld buitenwijk' iets minder enthousiast ontvangen dan door Trouw, de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden. Die kritiek is natuurlijk prima en wellicht ook terecht, maar de kop boven het stukje en de inleiding lijken zich maar op één aspect van de hele recensie te richten. Ik vraag me bijna af of ze door één en dezelfde persoon geschreven zijn.
Wisselvallige poëziebundel van Tsead Bruinja
Door Nels Fahner
'Binnenwereld, buitenwijk' heet de nieuwe dichtbundel van Tsead Bruinja. De bundel staat vol gedichten die het moeten hebben van de retorische effecten, en tegelijkertijd een grote maatschappelijke betrokkenheid verraden. Bruinja’s experimenten vliegen echter helaas nogal eens uit de bocht, met als resultaat een wisselvallige bundel.
De dichter Tsead Bruinja (Rinsumageest, 1974) onderzoekt in zijn nieuwe bundel 'Binnenwereld, buitenwijk' de relatie van de mens tot de natuur, en dat doet hij vaak op een heel verrassende manier. Het gedicht Ik geef je het woord begint bijvoorbeeld zo: ‘Een man luistert naar de vogels / maar dan net iets langer dan jij en ik / hij neemt het gezang op en rekent uit / hoeveel sneller het hart van de vogel klopt.’
Even later zijn de versregels korter, als een verteller die zijn stem laat dalen: ‘Hij neemt de tijd / en vertraagt / de opname.’ Het gedicht sluit af met een intieme constatering: ‘en de vogel antwoordt / de vogel heeft hem verstaan / dat vertelde een vriend me / ik heb hem verstaan.’ In dit gedicht speelt Bruinja met snelheid, door de strofes van het gedicht in lengte te laten variëren.
Het is een flonkerend gedicht, en een geslaagd vormexperiment, waarin Bruinja het maximale uit zijn materiaal haalt. Maar - en dat is het slechte nieuws - dat is in Binnenwereld, buitenwijk zeker niet altijd het geval.
Gebombardeerd
Indrukwekkend is het gedicht 'Wat je met een stad kunt doen'. Daarbij wordt het zinnetje ‘een stad wordt eerst een paar dagen gebombardeerd’ telkens herhaald als een refrein, en tussendoor wordt een fictief verhaal over een Afrikaans volk verteld, dat allerlei bijzondere rituelen heeft waarmee ze mensen op het goede pad houden.
Dit gedicht heeft een verpletterend effect, zeker als je aan het eind beseft dat Bruinja onze tijd schetst als een terugkeer naar een soort ‘natuurstaat’ van vernietiging, waarbij de techniek wordt gebruikt om de vijand te elimineren. ‘Karretjes werden door de hettieten al gebruikt / als wapens om hun vijanden mee te rammen / in volle vaart.’
Cruciale plekken
Bruinja dicht over holle woorden in de politiek, over drones, over speelgoed en menselijke verlangens. Het valt op dat op de cruciale plekken in de bundel (het begin en eind van elke afdeling) de sterkste gedichten staan. Wat daartussenin staat is vaak minder van kwaliteit - de stijlmiddelen die Bruinja gebruikt, zoals retorische vragen, herhaling en collageachtige technieken komen in heel wat gedichten niet goed tot hun recht.
Dat is jammer. Want de dichter reflecteert wel op thema’s die ertoe doen. Tot de gedichten die je bijblijven behoort 'In de handen van je zoon' waarin Bruinja erin slaagt om je te verplaatsen in het hoofd van een vluchteling, die je voor even zelf wordt: ‘Te moe om je zegeningen te tellen / te woedend om het speelgoed in de handen van je zoon / dat heel andere kilometers heeft afgelegd / te bewonderen.'
Bron: Het Friesch Dagblad, 3-10-2015