Anderhalve man en een paardenkop, meer publiek valt je soms niet ten deel als 'internationaal' dichter. In enkele gevallen heb je daar een flinke reis voor gemaakt. Je vraagt je af wat het nut is van de lange tocht, verlangt naar de zachte kussens van je bank en rent naar de bar zodra het verantwoorde literaire avondje is afgelopen.
Maar er zijn verzachtende omstandigheden. Onder de dichters die je ontmoet in binnen- en buitenland zitten ook potentiële beste vrienden. Voor het leven had ik daaraan willen toevoegen, maar een van die vrienden is afgelopen zondag overleden. Onze vriendschap is eenzijdig geworden.
Alexander Hutchison, geboren in 1943 in een Schots vissersdorp, was een goede vriend en dichter die het meest trieste festival tot een waar feest kon maken. We ontmoetten elkaar in 2008 voor een doe-het-zelf-winkel in St. Andrews, een stadje vlakbij Edinburgh. Ik was daar heen gevlogen met de Friese dichter Elmar Kuiper voor het Stanza Poetry Festival. Elmar had zijn camera bij zich en wilde Sandy, zoals Hutchison door vrienden werd genoemd, filmen terwijl hij een gedicht voordroeg. Sandy zag er de humor wel van in om tussen de kruiwagens en stenen siereenden zijn gedicht 'No, no' voor te dragen.
We bleven vrienden op Facebook en kwamen elkaar weer tegen in de zomer van 2012 tijdens een festival in Montenegro, waar het publiek bestond uit die spreekwoordelijke anderhalve man en een paardenkop. Die uitdrukking, die ik voor de zekerheid even opzocht, komt uit Tijl Uilenspiegel. Wanneer Tijl alleen thuis is, steekt een ruiter zijn hoofd door de onderdeur, terwijl het paard ook naar binnen kijkt. De ruiter vraagt: "Is er iemand thuis?" "Jawel," antwoordt Tijl, "anderhalve man en een paardenkop."
Enfin, op dat festival in Montenegro was weinig publiek, dus lazen we voor aan elkaar en zongen we na afloop liedjes in de bar van het hotel. Sandy koos voor liedjes uit de lange folktraditie van Schotland en Engeland. Ik zong 'Rinskje' van Meindert Talma, een lied over een bedrogen man die zijn vrouw 'noait mear sjen wol', waarbij je aan het einde lekker in het Fries kunt vloeken. Daarna zocht ik met mijn aangeschoten vingers via internet teksten op van Marillion. Sandy vond het allemaal prima, zo lang ik maar meedeed.
Tijdens festivals beloven dichters elkaar gouden bergen. Ze gaan ervoor zorgen dat je poëzie wordt gepubliceerd en ze zullen je naam doorgeven aan de belangrijkste festivalorganisatoren over de hele wereld. Als je lang genoeg lult, heb je de Nobelprijs in handen. Maar Sandy kwam gewoon langs in Amsterdam. We aten 's ochtends een stukje spacecake, liepen samen te te gniffelen en te genieten van Rembrandts etsen in het Rijksmuseum. Ik trakteerde op haring en oude jenever. En 's avonds zongen we voor elkaar. Geen enkel gedicht werd voorgelezen.
Sandy en ik in Ierland afgelopen augustus
*
Meer over Hutchison op http://www.alexanderhutchison.com/
Deze column verscheen eerder in de Leeuwarder Courant - www.lc.nl